terug naar intro

Opening Yvonne Struys in de Galerie Werfkade 16 - 1 september 2013

Also text in IJslandic in PDF

Tekst: Jana Loose

Vijftig jaar kunstenaarschap betekent in het geval van Yvonne Struys 50 jaar hard werken om de werkelijkheid van het leven te zoeken. De werkelijkheid van de mens in de loop der tijden, in zijn verhouding tot leven en dood, in zijn verhouding tot de elementen. Haar eigen verhouding tot die elementen komt in haar werk tot uitdrukking, de vastheid van de aarde in de materialen die ze toepast, de beweeglijkheid van het water in haar meestromen met de creatieve, scheppende stroom. De lucht waarmee ze gedachten, gedichten, oude teksten of muziekstukken in- en uitademt en waardoor ze tot inspiratiebron worden. Het vuur van haar geestdrift dat onafgebroken doorgloeit. Al haar werk is op velerlei wijze doordesemd van deze elementen.

Hoe krijg je vijftig jaar kunstenaarschap in beeld? Niet door al het oudere werk overal vandaan te slepen maar juist door te laten zien waarin dit kunstenaarschap in de loop van die jaren geculmineerd is. Toen het idee van een meervoudige tentoonstelling eenmaal was opgepakt, is Yvonne met vurig enthousiasme en met kracht samen met de organisatoren aan de slag gegaan. Het resultaat daarvan is de drievoudige tentoonstelling, Strijdhemden, kimono’s en kazuifels' in haar eigen atelier in Nieuwolda, Thema: Paul Celan' in galerie Thesinge en Herinnering en Vergankelijkheid' in galerie Werfkade 16.

Het wonderlijke in het werk van Struys is, dat hoewel zij steeds oude gebruikte materialen en gebruiksvoorwerpen verwerkt en er soms schijnbaar maar weinig aan toevoegt om het tot een kunstwerk met een eigen taal te maken, dat al die kunst toch zo duidelijk haar handtekening draagt. Klei, hout, turf, riet, touw, lood, ijzer, zelfgeschept papier, vleugels, leer, paardenhaar, vissenhuid. De materialen komen niet toevallig op haar pas, nee, ze gaat ernaar op zoek. Omdat ze precies weet wat ze specifiek wil verwerken. Ze weet wat ze wil maken omdat ze, als ze geinspireerd raakt door een oud verhaal, een gedicht, een strofe of muziekklanken en daar een beeld bij krijgt, zo vertelde ze me.

Wat is het dan dat haar treft? Wat maakt dat haar ziel vleugels krijgt om aan een nieuw kunstwerk te beginnen? Want hoe oud de materialen ook zijn, het kunstwerk is nieuw, is gemetamorfoseerde gedachte, poëzie, of muziek. Verwijzend naar de vergankelijkheid en met een herinnering aan het oude.
Yvonne Struys ziet de schoonheid in kwetsbaarheid en vergankelijkheid,  maar ze ziet ook de droefheid of de dramatiek ervan. En het is die droefheid of die dramatiek die zij op een bepaalde manier omvormt, uitvergroot of een nieuwe wending geeft. De kwetsbaarheid van het lichaam omhult zij met prachtige strijdhemden - bijvoorbeeld een wonderschoon strijdhemd van leisteen -, kimono’s of kazuifels. Er is zelfs een torso van lood. Maar je ziet: het is de ontmaskering van de schone schijn die de kwetsbaarheid van de ziel vergeefs toe wil dekken.

Bij haar werk aardengelen'– geschonden vrouwelijke wezens getooid met hertengeweien als vleugels, met hun voeten in de turf verankerd, vraag je je af: Wat zijn dit voor engelen, bestaat er wel een hemel? Waar is de hoop? Maar als je goed kijkt, is er wel degelijk hoop. Kijk maar naar hun vleugels, een verwijzing naar de jaarlijkse vernieuwingskracht van de geweien. 

En dan de voeten, geschilderd, geboetseerd, of getekend; altijd zijn het haar eigen voeten. Ik vergeet ze nooit, die voeten, sinds ik een hotelkamer met Yvonne gedeeld heb tijdens een schilder cursusreis in Egypte. Het was er heet en stoffig en we moesten nodig onze kleren wassen. Niks afgeven aan de balie, zei Yvonne, we doen het zelf. Even later trof ik haar aan rondstampend in het bad, door het sop, op en neer stevig de was tredend.
Voeten dragen, voeten leiden, voeten zijn kwetsbaar en vol kracht, voeten zijn werktuigen voor de mens, voeten zijn heilig. Kijk maar naar Bless the Step', de voetstap die je verbindt met de aarde en die je ook weer losmaakt ervan.
>

 

yvonne struys

< Het monumentale werk in galerie Thesinge is gewijd aan de dichter Paul Celan, in 1920 geboren als zoon van Duitstalige joodse ouders uit Boekovina, een gebied dat door de Oostenrijkers werd overheerst en daardoor Duitstalig werd. Naast het Jiddisch werd Duits de moedertaal van Paul Celan, maar ook de taal die voor hem de moordenaarstaal'werd toen zijn beide ouders in de oorlog werden omgebracht in concentratiekampen.
Welbeschouwd is het niet bevreemdend dat Yvonne Struys wordt geinspireerd door de intrigerende gedichten en het lang niet altijd makkelijke taalgebruik van Paul Celan. Ze hebben namelijk als kunstenaars een aantal aspecten met elkaar gemeen. Ook Paul Celan zette zijn kunstmiddel, de taal, in om de droefheid, de strijd en de dramatiek te metamorfoseren. Ook hij was op zoek naar een andere werkelijkheid. Zijn werk is vaak zwaarmoedig van toon, net als dat bij Yvonne Struys het geval kan zijn. Allebei, Celan en Struys, schaven en beitelen en vormen net zo lang tot er iets opglanst dat nieuw is en schoon.

Indrukwekkend is het monumentale werk dat Yvonne Struys maakte naar aanleiding van Celan’s gedicht Espenboom met daarin de beroemde strofe: Meiner Mutter Haar ward nimmer weiss'. Net als Celan heeft Struys de gewoonte uittreksels uit boeken te maken, citaten te verzamelen, woorden vast te houden die ze kan toepassen in haar werk. Wat hun metier van kunstenaar inhoudt - hij schrijvend, zij beeldend - wil ik proberen toe te lichten aan de hand van Celan’s gedicht Weggebeizt'. Het gedicht bestaat uit drie strofen, drie delen van een weg die afgelegd wordt om een nieuwe werkelijkheid te vinden. Eerst gaat het om het gewone egoistische en lege geklets achter je te laten: weggebeten door de stralenwind van je taal', het ontmaskeren van de schijn, het bevrijden van de oude betekenissen. Het tweede stuk van de weg is een fase van bezinning, van zwijgen, van boetedoening'van zoeken naar nieuwe betekenis, op weg naar een open en ontvankelijk gebied. De derde stap bestaat uit het ontstaan in de diepte'van het nieuwe - het kunstwerk dat onmiskenbaar de eigen stempel draagt: - een ademkristal - onomstotelijk jouw getuigenis.

Weggebeten door de stralenwind van je taal het bonte gezwets van het aan beleefde- de honderd tongen van het mein- vers, het onvers.

Uitgewerveld vrij de weg door de sneeuw, de mensen -,
de boetelingen sneeuw, naar de gastvrije gletsjerkamers en tafels.

Diep in de tijdenspleet, bij de ijsraten wacht- een ademkristal- onomstotelijk jouw getuigenis.



Piet Gerbrandy over werk van Yvonne Struys

In het vijfde boek van zijn leerdicht over de natuur vertelt de Romeinse dichter Lucretius (eerste eeuw vC) hoe de aarde, toen zij nog jong was, spontaan planten en dieren begon voort te brengen. Overal waar zich een geschikte locatie aanbood, groeiden baarmoeders die in de bodem geworteld waren,'en zo kwamen uiteindelijk ook de mensen ter wereld. Het leven was zwaar voor de eerste aardbewoners, maar in een eeuwenlang proces van vallen en opstaan wisten zij zich op den duur steeds beter te redden, zij het dat elke stap vooruit in de civilisatie weer nieuwe problemen en rampen met zich meebracht. En uiteindelijk zal, aldus Lucretius, ook deze wereld weer te gronde gaan.

Het leven is een gevecht tegen honger, kou en eenzaamheid, in het volle besef dat alles wat we doen vergankelijk is, terwijl we ons bevinden in een ten diepste onbegrijpelijk universum. Geen wonder dat we methoden hebben ontwikkeld om het bestaan betekenis te geven. Dat doen we in de allereerste plaats door verhalen te vertellen, verhalen over het begin en het einde (waarbij het einde vaak weer een begin is), over goden, engelen en helden, over reizen naar de randen van de wereld. Die verhalen bestaan uit woorden, die steevast hun eigen geschiedenis met zich meedragen, maar ze kunnen ook verteld worden door klanken zonder vaststaande betekenis, of opgeroepen worden door visuele voorstellingen. De eerste kunstenaars uit het neolithicum lieten handafdrukken achter op rotswanden, als om aan te geven dat elke duiding van de existentie voortkomt uit een tasten. Maar juist dat tasten brengt schoonheid voort.

Yvonne Struys is zich altijd terdege bewust geweest van de geschiedenis van de mensheid, die ze beschouwt als bron van kennis, troost en wijsheid. Enerzijds richt ze zich op het directe contact dat we altijd met de aarde hebben gehad, op akkers en in tuinen, bij het turfsteken, bij visvangst en het begraven van doden. In dat kader is het opvallend hoe vaak er in haar werk voeten en handen verschijnen: voeten die de levensreis verbeelden maar ook benadrukken hoezeer we met het aardoppervlak verbonden zijn, handen die niet alleen de materie manipuleren maar ook de medemens willen aanraken. Anderzijds is Yvonne getroffen door pogingen in contact te treden met een transcendente wereld achter de verschijnselen, zoals blijkt uit haar fascinatie voor Hildegard van Bingen, kazuifels, religieuze vaandels en Griekse mythologie. Beide oriëntaties, die op het aardse en die op het hemelse domein, komen samen bij de in turf geplante aardengelen, die in het bieden van bescherming al even hulpeloos lijken te zijn als wijzelf.

De materialen die Yvonne bij voorkeur gebruikt hebben al een heel leven achter de rug, soms letterlijk, waar ze paardehaar of de huiden van slangen of zalmen gebruikt, soms in overdrachtelijke zin, waar ze een paar krukken of een drietal aardkleurige brancards inzet, of waar ze flarden tekst uit oude liederen en kronieken plukt of regels van Paul Celan als uitgangspunt neemt.

Een van de meest aangrijpende beelden is een strijdhemd van leisteen. De functie van kleding is die van bedekken, beschermen en verhullen, hier is alleen het omhulsel overgebleven en kunnen we slechts raden naar de beoogde drager. Om zich te verweren tegen wat hij of zij als het vijandelijke beschouwt, hult deze mens zich in de aarde zelf, alsof het gevecht bij voorbaat verloren is. En toch, wat een kracht spreekt er niet uit dit kledingstuk dat te zwaar is om te torsen. Ja, we zullen uiteindelijk weer opgenomen worden door de geologische formaties waaruit we zijn voortgekomen. Maar voorlopig zijn we er nog.

Piet Gerbrandy

--

In the fifth book of his didactic poem on the philosophy of nature, the Roman poet Lucretius (1st century BC) explains how the earth, while still young, spontaneously started to engender plants and animals. Wherever fit locations were available, wombs began to grow, deeply rooted in the soil,’and in the end also human beings came into existence. Life was hard for these primeval earth dwellers, but in the course of many ages of trial and error, they learnt how to sustain themselves more successfully, although inevitably every bit of cultural progress proved to involve new problems and catastrophes. Finally, Lucretius contends, this entire world will disappear again.

Life being a struggle against hunger, cold, and loneliness, we happen to inhabitate an utterly incomprehensible universe, fully realising the imminent decay of all our achievements. No wonder, we developed strategies to render existence meaningful, the predominant one being our capacity to tell stories, stories about beginnings and endings (in which any ending may imply a fresh beginning), about gods, angels, and heroes, about travels to the remotest corners of the known world. Those stories consist of words carrying their own histories, but they may also be told in sounds without fixed meanings, or be evoked by visual representations. The first Stone Age artists left handprints on the surfaces of rocks, as if they wanted to show that any interpretation of existence has its origins in the act of groping. It is, however, this tactile faculty that creates beauty.

Yvonne  Struys has always been aware of mankind’s history, seeing it as a source of knowledge, consolation, and wisdom. On the one hand, she is wont to focus on the immediate contact we’ve always had with the earth, tilling the soil of fields and gardens, fishing the seas, and burying the dead. In this respect, it is striking how often her works display feet and hands: hands manipulating matter, but desiring to touch fellow-creatures as well; feet representing the journey of life, while at the same time emphasising our strong connection with the terrestrial surface we use to walk on. On the other hand, Yvonne feels affected by attempts to reach out to a world of transcendency, to the great beyond, clearly being fascinated by Hildegard of Bingen, chasubles, religious banners, and Greek mythology. The terrestrial and celestial orientations seem to merge in Yvonne’s earth-angels planted in peat, who in offering protection appear to be as helpless as we are ourselves.

The materials Yvonne prefers to use tend to have long lives behind them, in some cases literally so, where she processes horsehair or the skins of snakes or salmons, but also in a metaphorical sense, where she deploys a pair of crutches or a triad of mud-coloured stretchers, or when picking fragments from ancient songs and chronicles, or taking lines of Paul Celan as a point of departure.

One of the most moving images is a battle dress made of slate. The usual function of clothes is to cover, to protect, and to conceal, but here the empty veil is the only thing confronting us, which leaves us wondering for whom it may have been designed. To defend himself, or herself, against supposed enemies, this human being is clothed in the stuff the very earth is made of, apparently realising there isn’t a ghost of a chance to win the battle. And yet, this attire, unbearable though it is, exudes an extremely powerful magic. Yes, one day we will be absorbed again by the geological formations that produced us. For the time being, however, we are here.

Memory and mortality'is the title of one out of three exhibitions about fifty artistic years of Yvonne Struys. In a way, these words in the title are adequate to all of her work, yet if you look closer, you may notice that they do not completely cover the intentions of her pieces of art. Upon looking closer it becomes clear that actually and particularly, it is everlastingness'that is expressed there.

Memory brings back something that quite often one did not even realize one had lost in the first place. Mortality makes you realize that something might still be there but you know that you are going to lose it, because at a certain point it will stop being there. What is mortal, is of a vulnerable beauty; the radiance of the spirit can be observed in this beauty just until it ends. Wole Soyinka gave expression to this:  Beauty, that mistress for whom the sense kneel down, is joined with short lastingness and never far away from a mild sadness.'
Wherever vulnerability is expressed, in poems, old sagas, myths or folktales, the artist in Yvonne Struys cannot be but deeply touched. She collects songs of the land en has herself inspired by music and poetry.  It is as if these are old recollections,  deeply hidden inside her, that recall images to her mind, images that surprise and move her. Right away she visualizes what kind of materials or objects are needed  to translate these images into an artistic form.
In order to find inspiration and working material she travels to all kinds of places. What attracts her most is the barren land, silence, the light, the ancient texts, the graves, the traces of the past, the water and again the silence.  The Orkneys, Iceland. Working all by herself, like a hermit, a monk.
Yvonne Struys prefers old and used materials with a history of their own. She then takes their transitoriness, their mortality, from them, gives them a new life. Her pieces of art refer to eternity and a continuously cyclic return. In ancient Egypt mummies were not prepared to be just well preserved bodies, but were formed into a shape that befitted the new and ever lasting life to come.  In order to render a new meaning to them, Yvonne Struys prepares skins of snakes and salmons, horsetails and antlers. The burden of decay is removed from them.  The objects, installations and paintings tell new myth tales about the struggle to survive, ordeals and inner conflicts. They tell about striving, searching and a longing for peace and repentance, beauty and hope. Round Turn'is a striking example; a coiled snake about to uncoil, with its head uplifted.

The poet Paul Celan uses a type of language that evokes particular and painful landscapes. His poems inspire Yvonne Struys. Shipmasts covered with painted sails are accompanied by Celan’s words: With earthward sung masts / the heavenly wrecks sail / in their woodsong / do you bite yourself firmly with your teeth / you are the songstrong pennant.'
The last words sound with an untouchable fierceness and hope. That is what radiates also from the Earth Angels', female figures with scars, bindings wrapped around them, antlers like wings on their back. With their feet in peat, they are bound to earth but the sense of a cyclic yearly renewal of the antlers betrays the hope for everlastingness.
The decay that makes the body vulnerable is emphasized in her warrior dresses, kimonos and priestly tunics'. In their beauty of handmade paper in all colours they hang alone and empty. Only the recollection of their meaning comes as a soft whisper: that never anything totally / is lost / from the fire not the ashes / from the world not her song / from man not his gesture'(from a poem of Jotie t Hooft).

One may add: From Yvonne Struys not her gestures  - nothing is totally lost in her observation of the cycles of life.

Piet Gerbandy

Yvonne Struys

Jana Loose over het werk van Yvonne Struys

Herinnering en vergankelijkheid'is de titel van een van drie gelijktijdige tentoonstellingen over vijftig jaar kunstenaarschap van Yvonne Struys. De woorden in deze titel passen in zekere zin bij al haar werk en toch als je langer kijkt, dekken ze niet de betekenislading van haar kunst. Als je langer kijkt, wordt duidelijk dat  in haar werk juist op bijzondere wijze de onvergankelijkheid tot uitdrukking komt.

Een herinnering geeft iets terug waarvan je in veel gevallen niet eens wist dat je het kwijt was. Bij vergankelijkheid denk je aan iets dat er nog wel is, maar waarvan je weet dat je het gaat kwijtraken omdat het op de een of andere manier zal ophouden te bestaan. Vergankelijkheid heeft een kwetsbare schoonheid, het opglanzen van de geest kan nog even waargenomen worden, voor het voorbij is.  Wole Soyinka gaf hieraan de volgende woorden: schoonheid, die maîtresse waarvoor de zintuigen knielen, is verbonden met het kortstondige, en is nooit ver verwijderd van een lichte droefheid.'

Waar kwetsbaarheid verwoord wordt, in gedichten, oude sagen, mythes of volksverhalen, wordt de kunstenares Yvonne Struys diep geraakt. Ze verzamelt liederen van het land en laat zich inspireren door muziek en poëzie. Alsof het oude, diep verborgen herinneringen van haarzelf zijn, zo kunnen deze woorden of deze muziek beelden in haar oproepen, die haar verrassen en ontroeren. Tegelijkertijd ziet zij voor zich wat zij nodig heeft aan materiaal om die innerlijke beelden tot vorm te brengen.  Om inspiratie en materialen te vinden, kiest zij haar reisdoelen bewust. Wat haar trekt is de leegte, de stilte, het licht, de oude teksten, de grafzerken, de sporen van vroeger, de dwarsigheid ook. En het is de wind, en het water, steeds weer de leegte en de ruigheid van plekken, bijvoorbeeld op de Orkneys of IJsland. Alleen aan het werk, als een kluizenaar, als een monnik.

Haar voorliefde gaat uit naar oude en doorleefde materialen met een geschiedenis van zichzelf. Yvonne Struys ontrukt dit materiaal als het ware aan de vergankelijkheid ontrukt en geeft ze ander leven en nieuwe  betekenis.  Haar kunstobjecten dragen een verwijzing naar eeuwigheid in zich, naar een voortdurende cyclische terugkeer. Hoezo vergankelijk? Zoals in het Oude Egypte mummies niet slechts geconserveerde lichamen waren, maar bewerkt werden tot een bij het nieuwe eeuwige en onvergankelijke leven passende vorm, zo prepareert Yvonne Struys  slangenvellen, zalmhuiden, paardenstaarten, en hertengeweien. Zij  verwerkt ze in objecten, installaties en schilderingen  waar ze nieuw mythisch leven krijgen ingeblazen en hun vergankelijkheid opgeheven wordt.  Hun titels verwijzen naar de strijd om het bestaan,  beproevingen en innerlijke conflicten.  Maar misschien meer nog naar het streven, het zoeken en het verlangen naar rust en inkeer, naar schoonheid en hoop.  Dit komt allemaal samen in het indrukwekkende schilderij van een opgerolde slang  met de kop opgericht, met de titel Omwenteling'.

De nieuwe taalvormen die Paul Celan schept en die eigen landschappen oproepen, vervuld van smart en verlangen, inspireren Struys.  Haar scheepsmasten met beschilderde zeildoeken krijgen Celan’s woorden mee: Met aardwaarts gezongen masten / varen de hemelwrakken / In hun houtlied / bijt jij je vast met je tanden / Jij bent de liedvaste wimpel'. Daar klinkt aan het eind toch het fiere, onaantastbare, dat in veel van de kunst van Yvonne Struys te ontdekken valt. Net als bij haar werk Aardengelen', met windselen omwikkelde, geschonden vrouwenbeelden met geweien als vleugels aan hun rug. Staand in turf, zijn ze gebonden aan de aarde maar de kringloop van ieder jaar een nieuw gewei, verraadt de hoop op onvergankelijkheid, hoe dan ook.

Het werk van Struys kenmerkt zich door een meergelaagdheid die niet alleen in het materiaalgebruik zit. De vergankelijkheid die het lichaam kwetsbaar maakt, wordt in de kunstobjecten die Struys betitelt als strijdhemden', kimono’s'en kazuifels'eerder benadrukt dan verhuld. De van zelfgeschept papier vervaardigde gewaden roepen in al hun schoonheid niet een gevoel op van bescherming, maar eerder van leegte, eenzaamheid en verlatenheid. Alleen de herinnering roept je nog zachtjes toe: Dat nooit iets geheel/Verloren gaat/ Van het vuur de as niet/ Van de wereld haar lied / Van de mens zijn gebaar niet,'zoals Jotie ’t Hooft dichtte.

Van Yvonne Struys niet haar gebaren - niets is geheel verloren - in hoe zij haar kunstenaarschap hanteert en er een tijdloze en onvergankelijke betekenis aan geeft.

Jana Loose

--

Memory and mortality'is the title of one out of three exhibitions about fifty artistic years of Yvonne Struys. In a way, these words in the title are adequate to all of her work, yet if you look closer, you may notice that they do not completely cover the intentions of her pieces of art. Upon looking closer it becomes clear that actually and particularly, it is everlastingness'that is expressed there.

Memory brings back something that quite often one did not even realize one had lost in the first place. Mortality makes you realize that something might still be there but you know that you are going to lose it, because at a certain point it will stop being there. What is mortal, is of a vulnerable beauty; the radiance of the spirit can be observed in this beauty just until it ends. Wole Soyinka gave expression to this:  Beauty, that mistress for whom the sense kneel down, is joined with short lastingness and never far away from a mild sadness.'

Wherever vulnerability is expressed, in poems, old sagas, myths or folktales, the artist in Yvonne Struys cannot be but deeply touched. She collects songs of the land en has herself inspired by music and poetry.  It is as if these are old recollections,  deeply hidden inside her, that recall images to her mind, images that surprise and move her. Right away she visualizes what kind of materials or objects are needed  to translate these images into an artistic form.
In order to find inspiration and working material she travels to all kinds of places. What attracts her most is the barren land, silence, the light, the ancient texts, the graves, the traces of the past, the water and again the silence.  The Orkneys, Iceland. Working all by herself, like a hermit, a monk.

Yvonne Struys prefers old and used materials with a history of their own. She then takes their transitoriness, their mortality, from them, gives them a new life. Her pieces of art refer to eternity and a continuously cyclic return. In ancient Egypt mummies were not prepared to be just well preserved bodies, but were formed into a shape that befitted the new and ever lasting life to come.  In order to render a new meaning to them, Yvonne Struys prepares skins of snakes and salmons, horsetails and antlers. The burden of decay is removed from them.  The objects, installations and paintings tell new myth tales about the struggle to survive, ordeals and inner conflicts. They tell about striving, searching and a longing for peace and repentance, beauty and hope. Round Turn'is a striking example; a coiled snake about to uncoil, with its head uplifted.

The poet Paul Celan uses a type of language that evokes particular and painful landscapes. His poems inspire Yvonne Struys. Shipmasts covered with painted sails are accompanied by Celan’s words: With earthward sung masts / the heavenly wrecks sail / in their woodsong / do you bite yourself firmly with your teeth / you are the songstrong pennant.'
The last words sound with an untouchable fierceness and hope. That is what radiates also from the Earth Angels', female figures with scars, bindings wrapped around them, antlers like wings on their back. With their feet in peat, they are bound to earth but the sense of a cyclic yearly renewal of the antlers betrays the hope for everlastingness.
The decay that makes the body vulnerable is emphasized in her warrior dresses, kimonos and priestly tunics'. In their beauty of handmade paper in all colours they hang alone and empty. Only the recollection of their meaning comes as a soft whisper: that never anything totally / is lost / from the fire not the ashes / from the world not her song / from man not his gesture'(from a poem of Jotie t Hooft).

One may add: From Yvonne Struys not her gestures  - nothing is totally lost in her observation of the cycles of life

Jana Loose